De effectiviteit van een individueel online e-learning programma over SOA's

  • Geschreven door Tom Platteau

Bos-Bonnie, L., van Bergen, J., te Pas, E., Kijser, M., & van Dijk, N. (2017). Effectiveness of an individual, online e-learning program about sexually transmitted infections: a prospective cohort study. BMC Family Practice,18, 57.

Achtergrond: Eerstelijns gezondheidswerkers spelen een belangrijke rol in de behandeling en preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa). Cursussen binnen het Programma voor Individuele Nascholing (PIN) kunnen kennis en gedrag van gezondheidswerkers rond soa beïnvloeden. We voerden een prospectieve cohortstudie uit om te evalueren of een individuele PIN ‘Het soa-consult’ kennis, attitudes en gedrag van Nederlandse huisartsen met betrekking tot het soa-consult kan verbeteren. Deze online en geaccrediteerde e-learning gebruikt de ‘Commitment to Change’ (CtC) methode, en staat gratis ter beschikking voor alle huisartsen en huisartsen-in-opleiding in Nederland.

Methode: In totaal vulden 2192 deelnemers de vragenlijst in die voorafging aan het programma, 249 deelnemers vulden een opvolgvragenlijst in na het afwerken van het programma. We evalueerden het effect van het programma op hun kennis, attitude en gedrag met betrekking tot het soa-consult.

Resultaten: 193 deelnemers formuleerden 601 leerpunten die pasten binnen de leerdoelen van het programma. Kennis en attitude van de deelnemers verbeterden en deze verbeteringen hielden aan tot twee jaar na volgen van de cursus. 179 deelnemers formuleerden 261 verwachte veranderingen in de seksuele anamnese, onderzoek en behandeling van soa. Ze hadden de meeste veranderingen (97.2%) geheel of gedeeltelijk geïmplementeerd in hun dagelijkse praktijk. 114 deelnemers formuleerden ook 180 onverwachte veranderingen. Ze veranderden hun houding tegenover soa, en hun arbeidsomstandigheden.

Conclusie: Het individuele online e-learning programma ‘het soa-consult’ dat de CtC methode integreert heeft een klein maar blijvend positief effect op de kennis, attitude en gedrag van huisartsen.”

Het artikel onderzoekt de effectiviteit van een online training module op kennis, attitude en gedrag bij huisartsen. De onderzoeksvraag is zeker relevant, en de gebruikte methode om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is valide.

De resultaten tonen aan dat er een beperkt positief effect werd bereikt. Dit is gunstig, en het lijkt niet onlogisch dat een laagdrempelige opleiding vooral een beperkt effect resulteert. Het is een meerwaarde dat dit effect blijft bestaan op langere termijn.

Het opzet en de resultaten van het onderzoek kennen echter ook een aantal beperkingen. De voornaamste halen de onderzoekers zelf ook aan, namelijk de beperkte respons om de training te kunnen evalueren. Een evaluatievragenlijst werd naar deelnemers gestuurd, soms twee jaar na het volgen van de training. Uiteindelijk werden antwoorden van 249 deelnemers verwerkt, terwijl 2387 huisartsen de training gevolgd hadden (10.4% respons ratio). In het artikel staat beschreven dat er ‘geen statistisch verschil is in basiskarakteristieken tussen deelnemers die de vragenlijst hebben ingevuld, en zij die dit niet deden’.  Er is weinig informatie over huisartsen die geen vragenlijst hebben ingevuld, wat de betrouwbaarheid dan toch ondermijnt.

Tijdens het lezen van het artikel miste ik achtergrondinformatie over de gebruikte ‘Commitment to Change’ methode. Er staat beschreven dat de methode de vertaalslag van kennis naar dagelijkse praktijk stimuleert door een individueel plan te maken. Maar hoe dat in zijn werk gaat, vond ik nergens terug. Daarnaast vond ik het jammer dat er in het artikel vaak gerefereerd werd naar ouder werk, ook als bij voorbeeld verwezen wordt naar online trainingen (publicaties tussen 2001 en 2008).

Het is een helder en duidelijk artikel over een relevant thema. Het biedt inzicht in de waarde van online trainingen voor groepen die zich vaak moeilijk (kunnen) vrijmaken om face-to-face trainingen te volgen. Hierin kunnen online trainingen zeker een toegevoegde waarde leveren.

Gepubliceerd in Internationale Publicaties

Seksueel gedrag en SOA's onder swingers

  • Geschreven door Yuri Ohlrichs

Platteau, T., van Lankveld, J., Ooms, L., & Florence, E. (2016) Sexual behavior and sexually transmitted infections among swingers: Results from an online survey in Belgium. Journal of Sex and Marital Therapy, 30, 1-11

 

Swingers zijn heteroseksuele partners die elkaar toestaan seksueel contact te hebben met anderen. Het swingen gebeurt in paarverband en in elkaars aanwezigheid. De swingersgemeenschap treft elkaar op eigen locaties en binnen internet communities. Recente schattingen van het aantal swingers ontbreken, mogelijk dat rond 4% van de getrouwde paren swingt. Het is de vraag of dit percentage nog actueel is gezien de veranderde seksuele moraal en de komst van internet waardoor het contact leggen met andere swingers en het vinden van locaties is vergemakkelijkt.

De studie van Platteau e.a. probeert inzicht te geven in de seksuele gezondheid en leefstijl van swingers in België en de risicofactoren te identificeren voor soa-besmetting in deze groep. Middels oproepen voor een online survey op swingerslocaties,  chat- en datingwebsites, werden 480 respondenten geworven. Van deze 480 swingers completeerden 392 (81,6%) de vragenlijst. Het seksueel gedrag en de gezondheid van swingers werd vergeleken met die van de algemene populatie.

De voorzichtige conclusie is dat swingers over het algemeen seksueel actiever waren, in hogere mate riskant seksueel vertoonden en vaker een soa hadden dan het algemene publiek. De vrouwelijke respondenten (n=146) bleken het vaakst te swingen (p = 0.013), deden dit vaker met dezelfde sekse (p < 0.001) en onder invloed van alcohol (p < 0.001). De mannelijke swingers (n = 334) hadden relatief meer anale seks (p = 0.002) en rapporteerden vaker geslachtsgemeenschap zonder condoom (p = 0.004). Inconsistent condoomgebruik bleek het hoogste bij orale seks, gevolgd door geslachtsgemeenschap en anale seks.

Van alle respondenten die ooit een soatest deden had 25.7% een positieve uitslag. Voor alle respondenten was dit percentage 20.7%. Uit regressie-analyse bleken mannelijke, oudere, alleenstaande en partydrugs gebruikende swingers hoger seksueel risicogedrag te vertonen (p = 0.009). Swingers die meer actief zijn lopen vaker een soa op (p = 0.036). Inconsistent condoomgebruik maar ook het nuttigen van alcohol (52.3%) en party drugs tijdens het swingen verhogen het risico op soabesmetting. Van de door de onderzochte swingers gebruikte drugs waren XTC en GHB de meest genoemd, respectievelijk 12% en 10%. Van de mannen gebruikten 17% partydrugs en 20.6% van de vrouwen deed dit.

Platteau e.a. voeren enkele specifieke kenmerken van swingers aan als mogelijke verklaring van hun gedrag. Swingers verlangen mogelijk meer naar seks, staan meer open voor nieuwe seksuele ervaringen, en praten meer openlijk over seksualiteit en seksuele fantasieën.

De onderzoekers maken enkele kanttekeningen bij het interpreteren van hun bevindingen. Ze wierven  respondenten met een uitnodiging voor deelname aan onderzoek naar seksuele gezondheid. Daardoor is er mogelijk ondervertegenwoordiging van het aantal swingers dat minder aandacht heeft voor hun seksuele gezondheid. Voorts kon niet worden gemeten welk percentage van de met de uitnodiging bereikte swingers besloot af te zien van deelname aan het onderzoek. Bovendien kon niet worden uitgesloten dat respondenten sociaal wenselijk hebben geantwoord op de vragen naar expliciet riskant seksueel gedrag en drugsgebruik. Platteau e.a. bevelen dan ook meer en vergelijkbaar onderzoek naar swingers aan om hun bevindingen te valideren.

Desalniettemin geeft dit onderzoek een goede, basale beschrijving van de levensstijl van Belgische swingers en het soa-risico dat zij lopen. Net als de auteurs lijkt het me van belang meer zicht te krijgen in wat mensen tot veilig en onveilig swingen motiveert – al dan niet onder invloed van drank en drugs.


Gepubliceerd in Internationale Publicaties